plural past indicative and subjunctive of terugzien

singular past indicative of terugzien

plural present indicative and subjunctive of terugzien

(archaic) singular present subjunctive of terugkomen

singular past indicative of terugkomen

first-person singular present indicative of terugzien / singular present subjunctive of terugzien / imperative of terugzien

second- and third-person singular present indicative of terugzien / plural imperative of terugzien

(archaic) singular past subjunctive of terugkomen

(archaic) singular present subjunctive of terugtreden

(archaic) singular past subjunctive of terugtreden